Aikido, letterlijk vertaald “de weg van het samenkomen met Ki” is een Japanse krijgsdiscipline met een sterk filosofische inslag, die in het begin van de 20e eeuw door Morihei Ueshiba ontwikkeld werd.
Ueshiba, door Aikidoka’s O’Sensei (de grote meester) genoemd, liet zich hierbij inspireren door de technieken van de Japanse samoerai en krijgskunsten en/of vechtsporten als Daito Ryu Jiu Jitsu, Jiujitsu en Kenjutsu.
Ueshiba voegde ook een morele waarde toe aan de kunst van Aikido, die ontleend werd aan de toen nieuwe Japanse religie Omoto-kyo.
Betekenis van het woord Aikido
Het Japanse woord Aikido kan opgedeeld worden in drie aparte termen.
Ai is Japans voor “liefde” of “harmonie”.
Ki heeft meerdere betekenissen, waaronder: “energie”.
Do tot slot, betekent: “weg” als in levensweg of morele methode.
Het woord Do geeft een tintje van de krijgskunst; het geeft aan dat het uiteindelijke doel is, zoals onder andere ook in Kendo of Judo.
Samen betekenen de drie woorden Ai, Ki en Do zonder agressie of “de weg van harmonie met Ki”. De betekenis hiervan verwijst zowel naar de filosofie die O’Sensei had met betrekking tot Aikido als naar de uitvoering van technieken van Aikido.
Het woord Ki is een fundamenteel Oosters concept, dat zijn oorsprong heeft in de Chinese cultuur, waar het Chi genoemd wordt, zoals in Tai Chi of Chi Gong. Doorgaans betekent Ki levensenergie die deel uitmaakt van alles wat bestaat. Ook wordt Ki vertaald als richting en dan bij Aikido specifiek de richting die een aanvaller heeft ingezet. O’Sensei was niet de eerste beoefenaar van een krijgskunst die het concept Ki gebruikte in zijn discipline.
O’Sensei verbond religieuze opvattingen met de vechttechnieken die hij eerder had geleerd. De krijgskunst, die hij overigens pas in een later stadium van zijn leven Aikido noemde, moest volgens hem niet gericht zijn op het vernietigen van de tegenstander, maar juist op het zo min mogelijk schade toebrengen van de tegenstander. Op een meer filosofisch en goed niveau zag O’Sensei Aikido als middel om in harmonie te komen met de technieken van Aikido (Ki).
In de technieken vertaalt de filosofie van O’Sensei zich doordat de Aikidoka (beoefenaar van Aikido) een aanval niet stopt door het tegen te houden, maar de ingezette aanval ombuigt en tegen de aanvaller keert. De Aikidoka komt als het ware in harmonie met de kracht en techniek van de aanvaller.
Krijgskunst of vechtsport
Beoefenaars van het Aikido ontkennen dat het een vechtsport is. Kenmerkend is vooral dat er nimmer aangevallen wordt en dat alle technieken juist bedoeld zijn als verdediging, reactie óp een aanval. Ook worden er in het (inmiddels) traditionele Aikido géén wedstrijden gehouden, hoewel dit principe is losgelaten in de variant Tomiki-Aikido.
Een ander belangrijk kenmerk is het beginsel van het Ju No Ri, zoals ook in het oorspronkelijke judo voordat dit een wedstrijdsport werd: op door de tegenstander uitgeoefende kracht wordt niet gereageerd met tegenkracht (“schrap zetten”), maar met méégeven, waarop diens kracht zich tegen hem kan keren wanneer hij uit balans gebracht wordt.
Vechtsport: het doel is om te winnen in een wedstrijd, er zijn regels en scheidsrechters, een winnaar en een verliezer.
Krijgskunst: doel is het leren uitschakelen van de tegenstander (dualiteit).
Krijgsdiscipline: doel is in een martiale context met een partner de basisprincipes eigen maken.
Het grote verschil met vechtsporten als Karate en Judo is dat er in Aikido (op de Tomiki-stijl na), geen nadruk ligt op het competitie-element. Sterker nog, iedere vorm van competitie is afwezig in Aikido. Aikido is defensief, echter niet in de absolute zin des woord. De beoefenaar neemt het initiatief om de situatie onder controle te krijgen.
De beoefenaar (Aikidoka) traint zijn of haar lichaam en lenigheid ter verbetering van zichzelf, om zichzelf te overwinnen. Iemand die een Aikidoka aanvalt, wordt niet in de eerste plaats gezien als tegenstander, maar als iemand met wie men in harmonie moet proberen te komen. Deze harmonie kan bereikt worden, door de aanval op een gepaste wijze onschadelijk te maken.
Gesteld kan worden dat de Aikido beoefenaar leert wat op welk moment de juiste handeling is (om de situatie te overzien en te controleren). Deze staat kan echter pas na vele jaren bereikt worden, als de technieken intuïtie zijn geworden. Vaak wordt er dan gezegd: de hoogste vorm is als er geen vormen meer zijn.
Techniek
Het uitgangspunt van de Aikidotechniek is het verstoren van het evenwicht van de aanvaller, door diens stoot- of slagkracht het doel te laten missen en aldus door het zwaartepunt heen te trekken, dit geschiedt door soepele, cirkelvormige bewegingen. Alle draai- en schroefbewegingen lopen uit op een worp- of hefboomtechniek. Het Aikido kent drie basishoudingen en bovendien het gebruik van beide vlakke handen als een soort zwaard, verscheidene worpen en hefboomtechnieken, zoals de armklem. Omdat het traditionele Aikido niet als wedstrijdsport wordt beoefend verlopen de demonstraties en examenoefeningen volgens een vastgesteld schema, waarin de verscheidene technieken aan bod komen.
Aikido wordt zowel ongewapend als gewapend beoefend. Ook wordt er met meerdere aanvallers geoefend, hoewel dit pas op hoger niveau regelmatig gebeurt. Er wordt gebruikgemaakt van een houten zwaard (Boken), stok (Jo) en mes (Tanto).
Met de ongewapende technieken leren de beoefenaars onderstaande de basisprincipes onderkennen en verbeteren:
Kamae (lichaamshouding)
Ma-Ai (ruimtelijk bewustzijn en afstand)
Sen (timing)
Ki No Nagare (vloeiende beweging)
Het gebruik van wapens is vaak bedoeld als les-instrument om de beoefenaar bepaalde basisprincipes te leren verfijnen. De beoefenaar leert geleidelijk aan ook zwaard-, stok- en mesvechten.
Het merendeel van de ongewapende Aikidotechnieken maakt gebruik van klemmen en/of worpen ter verdediging tegen een gewapende of ongewapende aanval. Klemtechnieken richten zich doorgaans op het pols-, elleboog- of schoudergewricht van de tegenstander om dit zodoende onder controle te kunnen houden. Een belangrijk element bij zowel klem- als werptechnieken is de balansverstoring van de aanvaller, in veel gevallen door gebruik te maken van diens eigen aanvalskracht en -beweging. Slechts bij een minderheid van de Aikidoworpen is er echt sprake van het optillen van de tegenstander, aangezien de meeste worpen relatief “laag” blijven.
Afhankelijk van de Sensei kan het accent meer liggen op soepelheid en ruime bewegingen, of daarentegen juist op een snelle, scherpe uitvoering van de techniek. Voorts leggen sommige richtingen een grotere nadruk op wapentechnieken, terwijl andere zich vooral toespitsen op de ongewapende technieken. Nog andere zullen zich minder met het zuiver martiale aspect inlaten, om meer aandacht te kunnen besteden aan de achterliggende filosofische principes. Een meer traditionele benadering van het Aikido vraagt van de beoefenaar een diepgaandere studie van de technieken, voorbij aan de technieken, naar de werkelijke inhoud. De techniek is daarbij dus slechts een middel en niet het doel op zich.
Aikikai
De Aikikai Foundation is de oorspronkelijke Aikido-organisatie in Japan, officieel erkend door de Japanse overheid in 1940. Vaak wordt ze Aikikai Honbu genoemd, of kortweg Aikikai. Het hoofdkwartier, de Aikikai Honbu Dojo, is gevestigd in Tokio, Japan.
Na de dood van Morihei Ueshiba is zijn school overgenomen door zijn zoon Kisshomaru Ueshiba en sinds 1999 is zijn kleinzoon, Moriteru Ueshiba, verantwoordelijk voor het voortzetten van de lijn van Morihei Ueshiba.
Kisshomaru Ueshiba wordt vaak aangeduid als de eerste Dōshu, Moriteru Ueshiba als de tweede Dōshu.
Dōshu is een erfelijke titel die binnen Aikido gebruikt wordt voor het hoofd van de organisatie. De organisatie die Morihei Ueshiba opzette en ontwikkelde wordt tegenwoordig voortgezet door voornoemde Honbu Dojo en wereldwijd vertegenwoordigd door de International Aikikai Federation. De stijl die zij beoefenen wordt doorgaansAikikai Aikido genoemd. Naast deze organisatie, bestaan er diverse andere organisaties die een andere stijl vertegenwoordigen. Naast het Aikikai Aikido wordt Ki Aikido het meest beoefend.
Stijlen
Er zijn grofweg drie verschillende stijlen:
Aikikai Aikido, het Aikido zoals Morihei Ueshiba dat na de Tweede Wereldoorlog overbracht aan zijn leerlingen
Ki Aikido, het Aikido dat Koichi Tohei heeft ontwikkeld na les te hebben gehad van Morihei Ueshiba.
Bij Ki Aikido ligt meer nadruk op het ontwikkelen van Ki
Aikijitsu of Aikibudo, het Aikido zoals dat door Morihei Ueshiba werd beoefend in de jaren twintig en dertig.
Bij deze vorm zijn de technieken over het algemeen harder en hebben meer overeenkomsten met Daito ryu jiujitsu.
Vrijwel alle stijlen zijn ontwikkeld door directe leerlingen van Morihei Ueshiba.
Zo zijn er het Klassiek Aikido (door Rinjiro Shirata), het Aikido Tendo Ryu (door Kenji Shimizu), Ki-Aikido (door Koichi Tohei), Aikibudo (door Minoru Mochizuki), Yoshinkan-Aikido (door Gozo Shioda) en Tomiki-Aikido (door Kenji Tomiki).
Graden
Net als bij Judo en Karate, kent Aikido kyu-graden en dan-graden. Doorgaans zijn er zes kyu-graden waarvoor men examen kan doen en vervolgens tien dan-graden. Het is gebruikelijk dat bij alle kyu graden een witte band wordt gedragen (hoewel sommige scholen vanaf de derde kyu een bruine band gebruiken). Vanaf de eerste dan wordt een zwarte band gedragen.
Vanaf een vastgesteld niveau, dat per organisatie verschilt, mag de Aikidoka een Hakama dragen. Dit is een traditionele wijde broekrok, die meestal in het zwart of donkerblauw is uitgevoerd. De Hakama is een traditioneel kledingstuk, dat over de eigenlijke witte broek van het pak wordt gedragen. Het heeft zeven plooien, 5 vooraan en 2 achteraan waarbij elke plooi naar een van de zeven Samoerai-deugden verwijst. De meeste scholen gebruiken het als aanduiding dat de drager een bepaald niveau heeft bereikt. In Japan draagt men hem meestal vanaf de 1e dan. Binnen de JBN is het dragen vanaf de 2de Kyu, te vergelijken met de blauwe band bij Judo, algemeen aanvaard. Bij de DAF (Dutch Aikikai Foundation) mag de Hakama vanaf de 3e Kyu gedragen worden.
Bij IMAF-Nederland is, voor mannen, het dragen van een Hakama gerechtigd vanaf 1e Kyu. Bij vrouwen is dit van af 3e Kyu. Binnen een school van IMAF-Nederland mag een Hakama gedragen worden. Bij de reguliere wekelijkse trainingen mag een Hakama gedragen worden wanneer de leerling zich daar goed bij voelt en de studie van Aikido serieus neemt.
Bij het jeugd Aikido kan wel met gekleurde banden worden gewerkt. Dit maakt het voor de jeugd visueel wat de volgende stap kan zijn en ook geeft dat een stimulans om door te gaan met trainen. Tussen de Kyu’s in heeft de jeugd een aantal tussen stappen, nl 1 gekleurde slip, 2 gekleurde slippen of halve band, van de volgende Kyu.
Mukyo touwtje om het pak (zo hoort het officieel)
Rokkyo 6e Kyu, wit
GoKyu 5e Kyu, geel
YonKyu 4e Kyu, oranje
SanKyu 3e Kyu, groen
NiKyu 2e Kyu, blauw
IkKyu 1e Kyu, bruin met Hakama
ShoDan 1e Dan met Hakama
NiDan 2e Dan met Hakama
SanDan 3e Dan met Hakama
YoDan 4e Dan met Hakama, laatste examen
GoDan 5e Dan met Hakama
RokuDan 6e Dan met Hakama
ShichiDan 7e Dan met Hakama
HachiDan 8e Dan met Hakama
KuDan 9e Dan met Hakama
JuDan 10e Dan met Hakama, hoogste Dan
De Dōshu staat aan het hoofd van het Aikido.